Het valt moeilijk te geloven dat Orwell al meer dan een halve eeuw in zijn kleine plattelandskerkhof rust.  Zijn dood blijft tot ons spreken met meer kracht en helderheid dan de meeste commentatoren en politici van wie we het proza in de ochtendkrant kunnen lezen. En toch blijft hij in Frankrijk, als hij al niet onbekend is dan toch op zijn minst in hoge mate onbegrepen. Is dat alleen het gevolg van het ongeneeslijk cultureel provincialisme van dat land?  In feite heeft het misverstand dat hier rond hem hangt zeker ook politieke oorzaken, misschien vergelijkbaar met die welke indertijd Sartre en De Beauvoir in staat stelden om figuren als Camus of Koestler, die van dezelfde scherpzinnigheid beschuldigd werden, zo lang uit de rangen van de weldenkende intelligentsia te verstoten.
Als Fransen Orwell lezen dan gebeurt dat over het algemeen vanuit een optiek die Reader’s Digest niet zou misstaan: zijn werk wordt dan gereduceerd tot dat ene boek 1984, beroofd van zijn context en op een willekeurige manier gereduceerd tot de dimensie van anticommunistische oorlogspropaganda. Men negeert maar al te dikwijls dat hij zijn anti-totalitaire strijd voerde in naam van het socialisme, en dat voor hem het socialisme geen abstract idee was, maar een zaak die heel zijn bestaan omvatte, en waarvoor hij overigens in de Spaanse Burgeroorlog had gevochten en zijn leven op het spel gezet.
Orwell zelf heeft terecht opgemerkt: ‘Dat mensen zoals ik de situatie in de wereld beter begrijpen dan deskundigen ligt niet aan het een of andere talent om specifieke gebeurtenissen te voorspellen, maar aan het vermogen om te begrijpen in wat voor wereld we leven.’  Inderdaad berust zijn autoriteit op dit inzicht: in tegenstelling tot gediplomeerde specialisten en  gebrevetteerde topfiguren zag hij wat vanzelfsprekend was; in tegenstelling tot uitgekiende politici en modieuze intellectuelen was hij niet bang de waarheid te benoemen; en in tegenstelling tot politicologen en sociologen wist hij hoe hij de waarheid in begrijpelijke taal moest uitdrukken.
Deze zeldzame capaciteit wapende hem met een zekerheid van overtuiging die, als die al niet arrogant overkwam, soms evenwel zeer stekelig kon zijn. Soms was hij zich bewust van zijn ‘intellectuele scherpte’ , maar hij vond dat niet zozeer een fout maar een recht. Hij kon er zich overigens aan overgeven zonder in dogmatisme te vervallen of tegen zijn geweten in te gaan, want de  zekerheid die hij uitstraalde was niet het resultaat van een willekeurige vereenvoudiging, maar van een authentieke eenvoud – die van een kind dat te midden van de vele hovelingen schreeuwt dat de keizer naakt is. ... Dat aspect van zijn persoonlijkheid zou overigens niet aan goede hedendaagse critici ontsnappen: in het memorabele portret dat V.S. Pritchett van hem schetste kwam hij tot de conclusie dat Orwell de ‘onschuld van een kind’ bezat. 
 

> terug naar uitgave