TER INLEIDING
Dit boek is een zeldzame parel: een politieke interpretatie – in de zuiverste betekenis van het woord – van de geschriften van Franz Kafka; méér nog, een anarchistische interpretatie van de woorden en de werken van de Praagse schrijver. De affiniteit van Kafka met libertaire ideeën is onbetwistbaar: het is de vraag waarom men haast een eeuw heeft moeten wachten voordat er eindelijk een boek verschijnt waarin de uitgesproken subversieve dimensie van zijn denken aan het licht gebracht wordt. Dat is ongetwijfeld te wijten aan het academisch (of commercieel) conformisme van een groot deel van de secundaire literatuur. Er zijn enkele respectabele uitzonderingen, waar Costas Despiniadis zich uiteraard op baseert: Walter Benjamin, Theodor Adorno en enkele andere. Maar het is toch wel verbazingwekkend dat vóór Despiniadis er geen anarchistische denkers, historici of filosofen geweest zijn die aandacht schenken aan de anti-autoritaire – in feite libertaire – kracht van zijn werk.
Zoals de jonge auteur zeer duidelijk aantoont geeft Kafka een onverbiddelijke analyse van de macht, hetzij die van ‘patriarchen die tekeergaan’ (dixit Adorno) zoals in Het vonnis of in De gedaanteverwisseling, of die van het bureaucratisch apparaat (Het proces, Het slot). Ik heb de indruk dat men tussen 1912 en 1920 een ontwikkeling in zijn geschriften kan vaststellen, een ontwikkeling die leidt van de kritiek op de macht van de vader naar die op de ‘instanties’ van onpersoonlijke macht. De kentering vindt plaats in 1914, onder invloed van de Eerste Wereldoorlog, en vindt zijn eerste expressie in In de strafkolonie (1914), dat diepgaand door Despiniadis besproken wordt. Kafka was ook – zoals Despiniadis uitlegt – een onverzettelijk criticus van het moderne kapitalisme, dat op een subtiele en diepgaande wijze in de onvoltooide roman Amerika aangeklaagd wordt – een treffend voorbeeld van ‘romantisch antikapitalisme’.
Voor de Praagse schrijver waren de twee vormen van de macht – de persoonlijke en die van de staat – hecht met elkaar verbonden, zoals een fascinerende getuigenis van de Zwitserse schrijver Max Pulver, die hem goed gekend heeft, aantoont: ‘In het proces dat hij tegen de wereld wilde aanspannen richtte hij zich niet alleen op zijn vader maar eveneens op alle andere vaders en alle dragers van autoriteit […]. Er steeg een vreemde bekoring op uit zijn weerspannigheid, uit zijn voorkeur voor geheimzinnigheid, uit zijn afkeer van elke vorm van autoriteit: de bekoring van de onverzettelijkheid, waar steeds een grote verleidingskracht van uitgaat.’ Weerspannigheid, onverzettelijkheid, afkeer van autoriteit: dat is een goede samenvatting van het karakter van Kafka en van zijn libertaire sensibiliteit, zoals men kan aflezen uit zijn woorden, uit zijn briefwisseling, uit zijn Dagboek en uiteraard uit zijn literair werk.
Ik zou eraan willen toevoegen dat de analyse van de macht bij Kafka geïnspireerd wordt door zijn geestesgesteldheid, zijn houding tegenover het leven, dat samengevat wordt in de volgende treffende uitspraak in een brief aan Felice Bauer van 19 oktober 1916: ‘Ik heb een onuitputtelijke behoefte aan autonomie, aan onafhankelijkheid, aan vrijheid in alle richtingen.’ Het is ongetwijfeld die instelling die hem ertoe zal brengen gedurende enkele jaren contacten aan te knopen met de anarchistische milieus van Praag: een verzwegen hoofdstuk van zijn biografie, dat door Despiniadis belicht wordt maar dat door de meeste biografen systematisch onder het tapijt geveegd, genegeerd of ontkend werd.
Kafka voelde het bureaucratisch ontaardingsproces van de Russische Revolutie zeer goed aan: ‘De revolutie verdampt en alleen het slijk van de nieuwe bureaucratie blijft over.’ Ik meen evenwel dat hij tot in 1920, zoals de brieven van dat jaar aan zijn vriendin Milena aantonen, en net zoals vele andere anarchisten (Emma Goldman), nog sympathie voor de bolsjewistische revolutie had – voor de kosmopolitische (internationalistische) aspiratie ervan.
Bij mijn weten is het boek van Despiniadis het eerste dat over Kafka geschreven werd door iemand die zich expliciet op het gedachtegoed van het anarchisme beroept. Laten we hopen dat het de nieuwe libertaire generaties inspireert het werk van een van de grootste schrijvers van de twintigste eeuw te lezen of te herlezen – een schrijver die, eerder dan vele anderen, begrepen had dat ’de boeien van de gekwelde mensheid van ambtelijke formulieren (Kanzelpapier) gemaakt zijn.’
Michael Löwy
> terug naar uitgave |