Voorwoord

Jevgeni Zamjatin (1884-1937) was een uitzonderlijk Russisch schrijver - al was het alleen maar omdat hij een technisch vak studeerde en uitoefende, wat hoogst ongewoon was: al die honderden
Russische schrijvers, dichters en toneelschrijvers die de achttiende tot de twintigste eeuw bevolkten
waren grondbezitter of ambtenaar, kleine burger of proletariër, maar geen ingenieur of technicus. Zamjatin, zoon van een Russisch-orthodox priester, studeerde aan het St.Petersburgse Polytechnisch Instituut en verwierf zijn diploma als scheepsingenieur. Hij sloot zich aan bij de bolsjewistische partij en werd in 1905 (jaar van de eerste Russische revolutie) gearresteerd en uit St.Peterburg verbannen, maar hij keerde daarheen illegaal terug. Zijn kamer was zelfs een tijdlang een geheime drukkerij. In 1916 werd hij naar Engeland gestuurd om als scheepsbouwkundig ingenieur toe te zien op de bouw van ijsbrekers voor de Russische vloot. Vlak voor de Russische revolutie van 1917 keerde hij terug naar Rusland; hij werkte nog aan de bouw van ijsbrekers op Russische werven. Zijn verblijf in Engeland was aanleiding tot een paar satirische verhalen over de Engelsen (De eilanders, 1917). Die bevatten al elementen die we herkennen in zijn enige roman, Wij, geschreven in 1919-1920, die verboden werd en door de Sovjet-machthebbers scherp veroordeeld.
Zamjatin bouwde actief aan zijn reputatie als modern prozaschrijver . Zijn eerste verhaal kwam uit in 1908. Hij werd mentor en voorzitter van de schrijvers-organisatie “Serapion-Broeders”, opgericht in 1921 (genaamd naar E. T. A. Hoffmanns Die Serapionsbrüder), een kring die zulke vooraanstaande schrijvers omvatte als Michail Zosjtsjenko, Venjamin Kaverin, Lev Lunts, Konstantin Fedin en Michail Tichonov. Zamjatin had ook succes als toneelschrijver (De vlo, 1926). Hij trok zich echter terug uit de Russische Schrijversbond, de communistische eenheids -organisatie. Ook schreef en publiceerde hij een stoutmoedige Brief aan Stalin (juni 1931). Hij vroeg om toestemming om de Sovjet-Unie te mogen verlaten; en tot zijn eigen verbazing werd die hem en zijn vrouw gegeven, naar wordt aangenomen dank zij de persoonlijke interventie van Maksim Gorki.
Zamjatin leefde nog zes jaar in Parijs - jaren die hij, als zovele Russische emigrés, miskend en in armoede doorbracht. Erkenning en bewondering vielen hem pas ten deel lang na zijn dood, na Gorbatsjovs perestrojka, toen zijn Werken verschenen, eerst nog in het buitenland, weldra ook in Rusland; er wordt daar veel waardering voor zijn werk opgebracht en serieuze studie van dat werk gemaakt.
Een zekere internationale faam verkreeg hij overigens ook al met zijn roman Wij, die – curieuze bijzonderheid die steevast onmiddellijk vermeld wordt zodra het boek ter sprake komt – twee vooraanstaande Engelse schrijvers van grote naam geïnspireerd heeft, namelijk Aldous Huxley tot zijn roman Brave New World, 1932, en George Orwell tot zijn roman 1984 uit 1948. Het lijdt geen twijfel dat beiden Zamjatins boek gekend hebben en dat zij het “anti-utopische” of “dystopische” karakter ervan navolgden. De handeling vindt plaats in de 26e eeuw in een totalitaire eenheidsstaat onder een dictator (de “Weldoener”). De burgers zijn alleen nummers; maar no. D-503 wordt verliefd op de hem door het regiem toegewezen vrouw, I-338, die tegenstander van het regime is; hun liefde wordt vernietigd door het dictatoriale systeem. De Weldoener straft D-503 door hem aan een hersenoperatie te onderwerpen die hem volkomen berooft van zijn fantasie. Wij is minder een persiflage van het heersende Sovjet-systeem dan van de utopische dromen van communistische intellectuelen.
Een dergelijk onrealistisch, satirisch karakter hebben verscheidene van zijn andere prozawerken – bijvoorbeeld het hier opgenomen De grot, dat in een verre toekomst lijkt te spelen. Het eerste en langste verhaal in onze bundel, In de provincie (1912), een schrikbarend beeld van primitieve zeden en levenswijzen in het armoedige en achterlijke tsaristische Rusland, was zijn eerste literaire succes. De buik is een episode uit het ruige Russische boerenleven. Het voorteken speelt zich af in het milieu van kloosterlingen in een verre streek. Kameraad Tsjoerigin heeft het woord vindt plaats op het platteland en biedt wel een zeer negatief beeld van dat platteland in de revolutie-periode, die zo verheerlijkt werd door vele Sovjet-schrijvers. De landmeter tekent enkele Toergenjev-achtige personen uit de grondbezittersklasse. De speelkamer beeldt een merkwaardig gezelschap uit en is een van Zamjatins weinige producten waarin zijn scheepvaart-achtergrond een rol speelt. De leeuw gaat over twee simpele zielen, inwoners van St. Petersburg, en geeft hun liefdesavontuur weer. De koster beschrijft een avontuurlijke reis (of is het een droom) van een orthodoxe geestelijke en zijn vrouw.
De personages in Zamjatins verhalen uiten zich op hun eigen wijze, ze bedienen zich van hun eigen specifieke taal. Zamjatin wist ongewone, soms heel originele woorden en uitdrukkingen te gebruiken. Dat maakt de dialoog levendig en opvallend; maar het is vrijwel onmogelijk die taal in vertaling weer te geven met de zelfde karaktertrekken als het origineel. Zamjatin was niet de eerste in de Russische literatuur die in deze trant schreef ; hij werd voorafgegaan door Nikolaj Leskov (1831-1895) , die zich op deze wijze (skaz genoemd) op bijzonder virtuoze wijze uitte. Zamjatin deed echter niet voor hem onder, en zijn speciale stijl was een belangrijke reden voor zijn populariteit in Rusland. Hij zelf noemde die stijl “neo-realisme”: een nieuwe schrijftrant, waarin speciaal de harde, meedogenloze, ruwe kanten van het Russische leven aan bod kwamen. Een detail van de schrijfwijze van de neo-realisten was bijvoorbeeld dat zij vergelijkingen vermeden en geen “alsof”, “als het ware” en dergelijke voegwoorden gebruikten.
Zamjatin gaf lessen in literaire techniek die werden bijgewoond door prominente Sovjet-schrijvers als Konstantin Fedin, Michail Zosjtsjenko en Joeri Olesja. Hij legde er de nadruk op dat goede prozaschrijvers geen traditionele vormen moesten gebruiken, maar ketters moesten zijn: ‘Ware literatuur’, schreef hij in 1919, ‘kan slechts worden geschapen door gekken, kluizenaars, ketters, dromers, rebellen en sceptici.’ Het lijdt geen twijfel dat hijzelf althans tot sommige van die categorieën behoorde en wilde behoren.

Tom Eekman

> terug naar uitgave