De Autobandieten van Anton Constandse verscheen in 1935 bij de BOO te Zandvoort, de Bibliotheek voor Ontspanning en Ontwikkeling, voorheen de Roode Bibliotheek, van uitgever Gerhard Rijnders. Rijnders was tevens uitgever en redacteur van het anarchistische tijdschrift De Vrije Socialist. De Autobandieten was één van de weinige oorspronkelijke titels in het fonds van De Roode Bibliotheek en de BOO. Rijnders gaf een breed fonds uit, (sociale) romans van o.a. Emile Zola, De Maupassant, Charles Dickens, Tolstoy, B. Traven en Jules Vallés, populair wetenschappelijke werken van o.a de gebroeders Reclus, klassieke anarchistische teksten van Stirner, Kropotkin, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, en titels als Het geslachtsleven van den man, De afstamming van den mensch en Liefde en huwelijk in het glanstijdperk der Oosterse beschaving. Dit waren meestal herdrukken of bewerkingen van eerder in het Nederlands verschenen uitgaven of door Rijnders gemaakte vertalingen.
De Autobandieten is een in romanvorm geschreven geschiedenis van de Bende van Bonnot.
Dat Constandse voor deze vorm koos, lag in het verlengde van de opzet van de uitgaven van de Roode Bibliotheek en de BOO: makkelijk leesbare boeken voor iedereen. Een roman was voor veel lezers toegankelijker dan een biografie, een beschrijving van arbeidsomstandigheden of een verhandeling over sociale strijd. In de negentiende en twintigste eeuw, tot aan de Tweede Wereldoorog, was de romanvorm een veel gebruikte wijze om sociale kwesties aan de orde te stellen. Het fonds van De Roode Bibliotheek/BOO is daarvan een bewijs.
In 1928 schreef Constandse al de roman De Schande (Uitgeverij De Albatros, Den Haag), over een arbeider die de erbarmelijke omstandigheden waarin hij verkeert, niet langer kan verdragen. Deze poging tot fictie, beschouwde Constandse tientallen jaren later, als volledig mislukt. In 1948 publiceerde Constandse nog een biografie van de Russische anarchist Bakoenin in romanvorm, zijn laatste oefening in dit genre: Michael Bakoenin, Russisch rebel (Uitgeverij Holdert & Co. N.V., Amsterdam).
In 1977 werd De Autobandieten herdrukt door Uitgeverij Pamflet, voorzien van een nieuw voorwoord van Constandse, maar met weglating van de Epiloog, omdat, volgens Constandse in zijn voorwoord ‘… hij weer aangevuld zou moeten worden.’
Voor de onderhavige uitgave is gekozen voor een volledige herdruk van de oorspronkelijke tekst van Constandse uit 1935, dus met de Epiloog. In een uitgebreide inleiding, voorafgaand aan de roman van Constandse, beschrijft Dick Gevers het ontstaan, de achtergronden en de gebeurtenissen rond de groep Bonnot, waarmee ook eventuele tekortkomingen in de tekst van de epiloog, zijn aangevuld.
In deze herdruk van De Autobandieten is aan de tekst van de oorspronkelijke uitgave niets gewijzigd. De originele spelling is in principe gehandhaafd, maar ten behoeve van de leesbaarheid, op enkele plaatsen aangepast aan de huidige schrijfwijze.
In Frankrijk leidde de geschiedenis van de Bende van Bonnot tot de verschijning van diverse studies, romans en een speelfilm. In Nederland is De Autobandieten, vijfenzeventig jaar na verschijning, nog steeds de enige publicatie in boekvorm over de Bende van Bonnot. Het boek heeft sindsdien niets van haar leesbaarheid verloren.
De Bende van Bonnot
Inleiding door Dick Gevers
Op 21 december 1911 vindt in een drukke straat in Parijs, de Rue Ordener, op klaarlichte dag een gewapende roofoverval plaats op een bankloper van de bank Société Générale. De bankloper Caby wordt zwaar gewond en de vier overvallers vluchten met zijn geldtas in een gestolen auto - een Delaunay-Belleville - terwijl zij schieten op degenen die hen achtervolgen. Het is het begin van de ‘autobandieten’.
De consternatie is algemeen. De publieke opinie is niet alleen verbijsterd over de roekeloze manier waarop de overval heeft plaats gevonden, maar ook dat gebruik gemaakt is van een auto: voor het eerst in de historie van het banditisme. De pers eist versterking van de politie omdat deze niet voldoende uitgerust is tegen misdadigers die deze middelen gebruiken. De chef van de recherche, Hamard, en zijn adjudant Jouin, vormen een speciale brigade om de identiteit van de roofovervallers te achterhalen. De Société Générale looft een hoge beloning uit aan degene die een tip kan geven die tot arrestatie kan leiden. Deze tip laat niet lang op zich wachten: een spoorwegwerker meldt de politie dat hij de Delaunay-Belleville heeft gezien toen deze ’s nachts de garage van Dettwiller uitreed vlak voor de roofoverval in de Rue Ordener. Dettwiller en zijn vrouw ontkennen de personen van de auto te kennen. De onderzoeksrechter vindt hun verhaal echter ongeloofwaardig en zij worden gearresteerd. De politie zet vervolgens een val op bij de garage en arresteert enkele dagen later een anarchistische dienstweigeraar die bij Dettwiller een vluchtadres zocht. De politie zoekt nu verder in de kringen van anarchisten, die door hun anti-militaristische propanda en dienstweigering al veel langer het doelwit zijn van huiszoekingen en arbitraire arrestaties.
Op 2 januari 1912 vindt in Thiais een wrede dubbele moord plaats op een zeer bejaarde rentenier en zijn dienstbode. Bertillon, de chef van de Identificatiedienst, kan zijn nieuwe methode, identificatie door vingerafdrukken, beproeven. Zijn vroegere methode, waarmee hij als handschriftdeskundige Dreyfus had aangewezen schuldig te zijn aan hoogverraad, was een fiasco gebleken. Hij komt tot de conclusie dat de illegalisten Edouard Carouy en Marius Metge de daders moesten zijn. Zij worden vervolgens gearresteerd, maar zij ontkennen de moord ten stelligste: ’Wij zijn inbrekers, geen moordenaars’. Ander bewijsmateriaal dan de identificatie van Bertillon wordt niet gevonden.
Naar aanleiding van tips en op basis van informatie van infiltranten in de anarchistische beweging zet de nieuwe chef van de recherche, Guichard, een val op bij het huis in Romainville waar het individueel-anarchistische blad l’anarchie is gevestigd en hij arresteert een anarchistische sympathisant die bekent dat hij Carouy enkele jaren tevoren bij l’anarchie heeft ontmoet. De recherche spitst nu haar onderzoek toe op medewerkers en sympathisanten van l’anarchie, waarvan de redactie bestaat uit Victor Kibaltchiche, de latere Victor Serge, en zijn vriendin Rirette Maîtrejean. Eugène Dieudonné, een medewerker van l’anarchie, wordt door een tip van een ooggetuige gearresteerd, op verdenking dat hij betrokken was bij de roofoverval in de Rue Ordener. Dieudonné ontkent dit volledig. Als hij geconfronteerd wordt met de bankloper Gaby, die inmiddels hersteld is, zegt deze dat Dieudonné de man is die op hem geschoten heeft. Dieudonné antwoordt dat hij op die dag driehonderd kilometer van de plek van de aanslag verwijderd was. Nochtans wordt hij gevangen gezet.
Op 27 februari 1912 rijdt een gestolen auto, met vermoedelijk de autobandieten, tegen een autobus voor het station Saint-Lazare. Een agent springt op de treeplank van de auto om de chauffeur naar zijn papieren te vragen en blokkeert het stuur om te verhinderen dat de auto wegrijdt. Hij wordt neergeschoten en sterft in het ziekenhuis. De daders weten te ontvluchten. Er vindt een officiële begrafenis plaats in de Notre-Dame, waarbij de prefect van politie Lépine, het hoofd van de recherche Guichard, zijn adjudant Jouin en hoogwaardigheidsbekleders van de regering aanwezig zijn.
In Parijs en omstreken ontstaat een ware massahysterie. De pers eist opnieuw een betere uitrusting van de politie en spreekt ironisch over de vervoermiddelen van de politie die te voet, op de fiets of te paard het moeten opnemen tegen auto`s. De recherche roept nogmaals de getuigen op van de aanslag in de Rue Ordener en die van het gebeuren voor het station Saint-Lazare. Foto`s van medewerkers van l’anarchie worden getoond en ooggetuigen wijzen ene Jules Bonnot aan als bestuurder van de auto, en Edouard Carouy en Octave Garnier als degenen die de overval in de Rue Ordener hebben uitgevoerd. De bankloper Gaby wijst als vierde man Dieudonné aan. De recherche verspreidt duizenden affiches met de foto’s van de leden van wat nu de Bende van Bonnot wordt genoemd. De recherche ontvangt honderden brieven van personen die menen Bonnot, Garnier of Carouy in hun stad te hebben gezien.
Op 19 maart 1912 vindt een merkwaardig incident plaats. In de pers wordt een open brief van Garnier aan Guichard, de chef van de recherche, gepubliceerd, waarin hij het inzicht van de politie bespot: ‘Uw premie van 10.000 francs die u mijn vriendin aanbiedt om mij te verkopen, wat een ellende voor u die zo vrijgevig is met het geld van de staat - vertienvoudig de som, heren, en ik lever mij met gebonden voeten en handen aan u over, met wapens en bagage’. Hij verklaart in deze brief dat Dieudonné onschuldig is en dat de maatschappij het wel van hem zal winnen maar dat hij de intentie heeft zijn leven duur te verkopen. Hij bedreigt de verklikker die de politie gebruikt heeft om hem in het nauw te drijven en hij eindigt met de woorden `in afwachting u te ontmoeten`. In dit briefje stelt Garnier dat de politie incompetent is en alleen successen boekt door tipgevers, verklikkers en infiltranten. Hij voert een strijd op leven en dood met de hele maatschappij waarvan de afloop hem tevoren bekend is. Minachting, verbittering, wanhoop en een uitzichtloze suïcidale revolte tegen de maatschappij zijn de ondertoon van deze brief. De pers betitelt nu de `Bande à Bonnot` als ‘les bandits tragiques’, de ‘tragische bandieten`.
Op 25 maart 1912 vindt er een tweede overval plaats. Ditmaal op de bank Société Générale in Chantilly. Weer op klaarlichte dag en zoals gewoonlijk trekken de overvallers zich er niets van aan of ze gezien of herkend worden. De overval vindt plaats met een spiksplinternieuwe auto: een De Dion-Bouton. De auto is nog diezelfde ochtend gestolen in Montgeron. De chauffeur en de monteur (indertijd hadden auto`s zoveel pech dat niet alleen een chauffeur nodig was om een auto te laten rijden, maar ook een monteur), hadden de opdracht deze auto naar de eigenaar in Nice te brengen. Onderweg worden zij in een hinderlaag gelokt, maar zij verzetten zich hevig. De chauffeur wordt neergeschoten, maar de gewonde monteur weet de politie te waarschuwen, die vervolgens Parijs en alle spoorstations afsluit. Maar de overvallers koersen naar Chantilly.
De bank bevindt zich in het centrum van het stadje en op dat moment zijn er veel mensen op straat. De overval voltrekt zich in enkele minuten en kost het leven aan twee bankemployés. Buiten staat een overvaller in een lange jas, die met een karabijn de menigte op een afstand houdt.
De eerste overval had voor de bende weinig opgeleverd. Buitgemaakte effecten en andere waardepapieren die zij in Amsterdam hadden geprobeerd te verkopen bleken niet voor geld inwisselbaar te zijn, omdat zij op naam stonden. Nu is voor de eerste keer de buit groot: 27.000 francs. De overvallers vluchten in de auto, terwijl zij op personen schieten die trachten hen tegen te houden. De auto wordt later teruggevonden en Bertillon heeft geen moeite om de overvallers te identificeren door de vele vingerafdrukken op de carosserie en de verklaringen van de vele ooggetuigen tijdens de overval: Jules Bonnot, Octave Garnier, Raymond Callemin, René Valet, Elie Monier en André Soudy.
De hoogste gezagsdragers trachten het volk gerust te stellen. De minister van binnenlandse zaken veegt de vloer aan met deze misdaden die ’overeenstemmen met een afgrijselijk ideaal’. De Société Générale looft een premie uit van 100.000 francs die zou leiden tot de arrestatie van de overvallers.
Diezelfde dag wordt de redactie van l’anarchie gearresteerd: Victor Kibaltchiche en Rirette Maîtrejean. Zij zijn verhuisd van Romainville naar de Rue Fessart in Parijs. De politie vindt in het redactielokaal twee brownings en postzegels die afkomstig zijn van een diefstal in een postkantoor en die gebruikt werden om het blad te kunnen verzenden.
Rechercheur Jouin probeert Kibaltchiche te overreden hem volledig te informeren over alle personen die hij kent. Hierbij gebruikt hij een andere tactiek dan de minister. Hij stelt dat Kibaltchiche het schone ideaal van de anarchie niet kan laten bezoedelen door een aantal misdadigers die geen enkele politieke motivatie hebben. Kibaltchiche zwijgt echter, waarop Jouin weer zijn dreigende toon aanslaat.
De politie beschikt nu over voldoende informatie om leden van de Bonnotgroep te kunnen arresteren. In Berck verblijft een anarchistische spoorwegarbeider met de naam Baraille, die wegens een staking bij de spoorwegen is ontslagen. Daar zet de politie een val op. Baraille heeft aan Soudy een schuilplaats geboden. Soudy was wegens zijn vakbondsactiviteiten in de gevangenis beland en had daar tuberculose opgelopen. Hij kreeg van zijn kameraden de bijnaam ‘Pas de Chance’ (‘kansloos’). De politie arresteert hem, vindt wapens, een doosje cyaankali en een lange jas. Hij wordt ervan verdacht ‘de man met de karabijn’ te zijn die tijdens de overval in Chantilly op de menigte heeft geschoten om deze op een afstand te houden. Tijdens zijn overdracht naar de gevangenis wordt Soudy door een woedende menigte bijna gelyncht.
Een tipgever signaleert Carouy bij het station van Lozère, alwaar hij door de politie wordt gearresteerd. Carouy slikt een capsule in om zelfmoord te plegen. De poging mislukt. Ook hij wordt bijna door een woedende menigte gelyncht.
Ook de arrestatie van Callemin is het gevolg van een tip. Hij is in Chantilly opgemerkt omdat een ooggetuige meende dat een vrouw deel uitmaakte van de overvallers. Het is de politie bekend dat Callemin zich al eerder als vrouw verkleedde bij knokpartijen met de politie. Hij had de bijnaam ‘La Science’ (De Wetenschap) omdat hij – verzot op lezen en studeren - zijn zinnen doorspekte met ’de wetenschap zegt.. ’
Raymond La Science heeft zich verscholen bij de dienstweigeraar Pierre Jourdan. Deze beroept zich tevergeefs op de ongeschreven wet van de gastvrijheid onder anarchisten. Hoewel Jouin op de hoogte is van de schuilplaats van Monier (alias Simentoff) laat hij deze voorlopig met rust in de hoop op het spoor te komen van Bonnot. De afwachtende houding van de politie levert echter niets op. Op 24 april besluit de politie Monier in zijn huis in Belleville te arresteren. In de jas van Monier vindt Jouin het adres van een heler. Dat blijkt het adres van Antoine Gauzy in Yvry-sur-Seine te zijn. Daar bevinden zich de heler en Gauzy. De heler wordt gearresteerd. Jouin besluit het huis te doorzoeken. Op de eerste etage bevindt zich een vertrek, waar Bonnot zich schuilhoudt. Jouin en een mede-inspecteur betreden behoedzaam het vertrek. Bonnot opent onmiddellijk het vuur. Tijdens het vuurgevecht wordt Jouin door Bonnot gedood en inspecteur Colmar gewond. Bonnot raakt aan zijn arm gewond. Hij weet echter via het raam en het onderliggende dak van een tuinhuisje te ontsnappen. Antoine Gauzy wordt gearresteerd, ondanks het feit dat hij beweert alleen maar onderdak aan Bonnot te hebben verleend.
De publieke opinie is verbijsterd over de dood van Jouin. Jouin en Colmar worden beschouwd als nationale helden. De pers eist een hardere aanpak en de strengste straffen. Talloze arrestaties en huiszoekingen vinden plaats om Bonnot, Garnier en Valet op te sporen.
De massahysterie neemt beangstigende vormen aan. Deze massapsychose is niet los te denken van de dreiging van de op handen zijnde oorlog. President Poincaré, aan wie tegenstanders de bijnaam La Guerre (De oorlog) hadden gegeven, vanwege zijn oorlogszuchtige houding, stuurt aan op een confrontatie met Duitsland. Verhoging van de militaire uitgaven, verlenging van de dienstplicht, grootscheepse militaire oefeningen en parades, nationalistische propaganda, vervolging van anti-militaristen zijn de middelen om het Franse volk oorlogsrijp te maken.
Op 28 april krijgt Guichard - de chef van de recherche - een anonieme tip dat Bonnot zich bevindt in de garage van ene Dubois in Choisy-le-Roi. Guichard en zijn brigade besluiten daar een huiszoeking te doen. Er klinkt een schot vanaf de eerste etage. Daar heeft Bonnot zich verdekt opgesteld. De politie omsingelt de garage en vraagt versterking. Republikeinse gardes, gendarmes en talloze burgers doorzeven met honderden kogels de garage. Sporadisch schiet Bonnot terug. Guichard besluit met een staaf dynamiet de garage in de lucht te laten springen. Dit wordt tot drie maal toe herhaald, voordat Guichard, van de rook en de verwarring profiterend, het signaal geeft om onder dekking van een kar hooi tot de aanval over te gaan. Bonnot is gewikkeld in een matras en gewond aan zijn hoofd en armen. Toch probeert hij nog met zijn pistool op de politie te vuren. Naast hem ligt zijn testament. Als hij wordt afgevoerd probeert de menigte hem te lynchen. De dode Dubois wordt door een met haat bezielde menigte vertrapt. Bonnot sterft in het ziekenhuis. Honderden mensen zijn nog dagen bezig om in en om de garage souvenirs te zoeken van Bonnot en Dubois.
Op 14 mei 1912 krijgt Guichard alweer een anonieme tip over de verblijfplaats van de laatste voortvluchtige leden van de bende: Garnier en Valet. Zij wonen in een villa in Nogent-sur-Marne, met Marie la Belge, de vriendin van Garnier, en Annie Doudon, de vriendin van Valet. Voor de belegering zet Guichard niet alleen de Republikeinse Garde, gendarmes, en agenten in, maar ook drie compagnieën zoeaven, een keurkorps van infanteristen. Een groot aantal burgers volgt de belegering soms gewapenderhand. Vlak voor de belegering stuurt Garnier zijn vriendin weg om haar van een wisse dood te redden. Annie Doudon is op dat moment niet aanwezig. Zij zal de volgende dag gearresteerd worden. Marie la Belge verklaart tegenover Guichard dat Garnier en Valet zich niet over zullen geven. Het huis wordt constant beschoten en bestookt met enkele dynamietstaven. Zonder succes. Guichard bestelt vijfentwintig dynamietstaven, maar hij moet tot de volgende dag wachten, omdat deze zich in een ver verwijderde opslagplaats bevinden. Hij besluit de villa ‘s nachts door de brandweer met toortsen te laten verlichten. Dit trekt veel burgers uit Parijs aan die zich met taxi’s naar de plek laten vervoeren. De volgende ochtend gaat de beschieting door terwijl de menigte in afwachting van het einde, aan het picknicken is. Dit einde komt in de middag als Guichard de villa met vijfentwintig staven dynamiet kan vernietigen. De belegering eindigt in een chaos. Ook nu weer slaagt een opgewonden menigte er in hulzen, brokstukken van het huis en dergelijke, als souvenir mee te nemen en zelfs later op veilingen te verhandelen.
Deze ongekende spectaculaire belegering staat in geen enkele verhouding tot de arrestatie van de twee bankovervallers en kan alleen maar verklaard worden als een afleidingsmanoeuvre van de Franse regering om de publieke opinie voor te bereiden een ophanden zijnde massaslachting: de naderende oorlog. Daarbij komt het hen goed uit dat de bende van Bonnot uit de anarchistische beweging komt. De Franse regering grijpt elke gelegenheid aan om het repressieapparaat te versterken, elk pacifistisch geluid met celstraf en boetes de kop in te drukken, censuur uit te oefenen, in het wilde weg arrestaties te verrichten, waarbij zij kan rekenen op gedweeë rechters die hoge straffen eisen. De ‘lois scélérates’ (de worgwetten) uit 1894 worden weer in werking gesteld. Deze wetten verbieden elke anarchistische propaganda, maar worden ook gebruikt om tot arbitraire arrestaties van anarchisten over te gaan. Enig begrip voor de bende van Bonnot wordt zwaar gestraft.
Hierbij moet worden opgemerkt dat het overgrote deel van de anarchisten, de sociaal-anarchisten, die het accent leggen op de sociale strijd en vakbondsstrijd, geen enkele politieke betekenis toekennen aan de acties van de Bende van Bonnot en deze dan ook scherp veroordelen. Hiertoe behoren vooraanstaande anarchisten als Kropotkin, Malatesta, Jean Grave en Sévérine.
Hoe is het optreden van de Bende van Bonnot te verklaren? Een groep die voornamelijk uit dienstweigeraars bestond, die vegetarisch was, geen alcohol dronk, noch thee of koffie of specerijen gebruikte, omdat die uit de koloniën kwamen, een groep waarvan Carouy deel uitmaakte, die zijn weinige geld besteedde aan het vrijlaten van vogeltjes die hij kocht op de vogeltjesmarkt? Merkwaardige overvallers toch, die opzettelijk tijdens hun bankovervallen geen voorzorgsmaatregelen namen om niet herkend te worden, vingerafdrukken nalieten, onbegrijpelijke risico`s namen, de politie tartten en wisten dat dit maar voor korte duur zou zijn, die wisten dat de maatschappij genadeloos zou toeslaan, en die altijd een capsule cyaankali bij zich droegen om zich bij arrestatie het leven te kunnen benemen. Ontoerekeningsvatbaar, criminelen, slachtoffers, tragische bandieten, zonder enige politieke motivatie? Of vallen ze toch binnen een anarchistisch perspectief? Om het complexe verschijnsel van de Bende van Bonnot enigszins te verklaren is het noodzakelijk de voorgeschiedenis hiervan te kennen.
Propaganda door de daad en anarchistisch terrorisme
De Italiaanse anarchist Carlo Cafiero – woordvoerder van de Italiaanse federatie van de anti-autoritaire Internationale - bepleitte reeds in 1876 een nieuwe vorm van propaganda waarbij niet meer volstaan zou worden met woord en geschrift maar waarvan hij vond dat deze ook gepaard moest gaan met gewapend verzet door een handelende minderheid om ‘zelfs de diepste lagen van het volk te bereiken’ zodat het volk in opstand zou komen. Deze strategie werd door hem, Malatesta en een dertigtal anderen in praktijk gebracht in Benevento in het zuiden van Italië. Zij trachtten de landloze boeren tot verzet aan te sporen door aanslagen te plegen op grootgrondbezitters. De actie draaide op een mislukking uit door het snelle ingrijpen van het leger, maar werd niettemin populair bij de anarchisten. Paul Brousse, woordvoerder van de Franse anarchisten, noemde tijdens de begrafenis van Bakoenin in 1877 de nieuwe strategie ‘Propaganda door de daad’. Een strategie die aansloot bij de opvattingen van Bakoenin die in een brief aan het federale comité van de Jura onder andere in 1873 schreef: ‘In de laatste negen jaar zijn er binnen de Internationale meer ideeën ontwikkeld dan nodig zijn om de wereld te redden… De tijd is voorbij wat de ideeën betreft, het gaat nu om de feiten en om te handelen.’ Tijdens het internationale anarchistisch congres in Londen in 1881 werd een resolutie aangenomen waarin men zich unaniem uitsprak voor de ‘noodzakelijkheid propaganda door woord en geschrift gepaard te laten gaan door de ‘Propaganda door de daad’. Een vage doelstelling waardoor verschillende interpretaties mogelijk werden. Omdat de nieuwe actievorm alleen in de illegaliteit kon plaatsvinden raadde het anarchistisch blad Le Révolté aan, ‘de scheikunde te bestuderen en de toepassingen ervan’. In hetzelfde blad verscheen in december 1881 een artikel van de hand van Kropotkin met de titel L’Action, waarin hij schreef: ‘Onze actie moet de permanente revolte zijn in woord, geschrift, met de dolk, het geweer, de dynamiet…. Wij bedienen ons van elk wapen als het er om gaat toe te slaan als opstandige. Alles is goed wat niet legaal is’. Toch bleef het aantal aanslagen in Frankrijk in de tachtiger jaren beperkt. Maar vanaf 1892 werd er een reeks bloedige aanslagen gepleegd die eindigde met de moord op de president van de Franse republiek, door Caserio op 24 juni 1894 in Lyon. Tot de meest spectaculaire aanslagen behoorden die van Ravachol in 1892, van Auguste Vaillant in de Kamer van Afgevaardigden in 1893 en die van Emile Henry in café Terminus in 1893.
De aanslagen moeten gezien worden tegen de achtergrond van een ernstige sociale, politieke en economische crisis. In 1891 stierven meer dan 94.000 Fransen van de honger, terwijl de bourgeoisie in weelde leefde. De politiek was door en door corrupt. Bij het Panamaschandaal was een derde deel van de leden van het parlement betrokken. Protestbewegingen, stakingen en een 1 mei-demonstratie in Fourmies, werden bloedig onderdrukt door leger en politie; in Fourmies werden tien demonstranten gedood, onder wie twee kinderen. Op dezelfde dag werden tijdens een 1 mei optocht in Clichy drie anarchisten gearresteerd, die op het politiebureau in elkaar geslagen werden. Tijdens de rechtzitting eiste de openbare aanklager niets minder dan de doodstraf. Uiteindelijk besloot de jury twee van de drie te veroordelen tot respectievelijk drie en vijf jaar gevangenisstraf.
Bovengenoemde aanslagen waren ongetwijfeld een reactie op het meedogenloos optreden van leger, politie en justitie. De aanslagen van Ravachol op de huizen van de rechter en de openbare aanklager waren een vergelding voor de zware straffen voor de anarchisten uit Clichy. Ravachol werd tot de guillotine veroordeeld.
Er ontstond een kettingreactie van repressie en aanslagen. Auguste Vaillant wierp een bom in de Kamer van Afgevaardigden in december 1893, als protest tegen de dood van Ravachol en tegen de corruptie van de parlementariërs. Hoewel er alleen materiële schade was, werd hij tot de guillotine veroordeeld. De aanslag van Emile Henry op café Terminus in februari 1894, waarbij een dode viel en zeventien personen gewond raakten, wekte echter de afschuw op van de sociaal-anarchisten. De doelwitten waren nu niet meer de symbolen van een onderdrukkend systeem, want Emile Henry achtte en bloc de hele bourgeoisie schuldig. Vooraanstaande anarchisten als Jean Grave, Kropotkin, Malatesta en Pelloutier veroordeelden scherp Emile Henry, en de anarchistische schrijver Octave Mirbeau beschouwde het effect van de aanslag van Emile Henry als een regelrechte aanslag op het anarchisme. Met de moord op de president van de Franse republiek, Sadi Carnot, in juni 1894 door Caserio, die hiermee de hoogste vertegenwoordiger van het onderdrukkende systeem aanwees als symbool van een corrupte samenleving en die hij verantwoordelijk achtte voor de sociale ellende, werd een periode van anarchistisch terrorisme afgesloten.
Het resultaat van deze periode was een totaal fiasco. De aanslagen die bedoeld waren om de zwakte van het systeem bloot te leggen en het volk te bewegen om in opstand te komen, hadden alleen een genadeloze repressie tot gevolg, en de aanname van de zogeheten ‘lois scélérates’ (worgwetten) in 1894, waarbij elke anarchistische propaganda werd verboden, en die vooral gebruikt werden om elk verzet in de kiem te smoren. Jean Maîtron, specialist op het gebied van het anarchisme, ziet dit fiasco als het begin van een sociaal-anarchistische beweging die het accent zou leggen op de organisatie van de arbeidersklasse en die zou uitmonden in het anarcho-syndicalisme.
De anarchie in de anarchie
In feite ontstond echter door Emile Henry een breuk in de anarchistische beweging - een anarchie in de anarchie - waardoor, naast een sociaal-anarchistische beweging, een individueel-anarchistische en illegalistische minderheidsstroming ontstond. In zijn slotverklaringen voor het gerechtshof in 1894 zegt hij: ‘De bom in café Terminus is het antwoord op al uw schendingen van de vrijheid, op uw arrestaties, uw huiszoekingen, uw perswetten, uw massale uitzettingen van buitenlanders. Maar waarom zult u dan zeggen, worden dan vreedzame burgers aangevallen? ..Dat is heel simpel. Wij worden en bloc vervolgd, u wordt en bloc vervolgd’. Hij ziet zijn aanslag als een vergeldingsactie en niet als een daad waardoor het volk in opstand zou komen om het bestaande systeem omver te werpen. De grote massa is daar nog niet rijp voor. Hij maakt zich geen enkele illusie: ‘Zelfs de arbeiders, voor wie ik veel strijd heb gevoerd, zijn door uw kranten op een dwaalspoor gebracht en geloven dat ik hun vijand ben’. Emile Henry legde niet volledig de schuld van een onrechtvaardig en uitbuitend systeem bij de onderdrukkers maar ook bij de onderdrukten. Ieder individu beschouwde hij verantwoordelijk. In zijn verzet volgde hij liever zijn eigen inzicht en geweten, dan te luisteren naar vooraanstaande anarchisten die in een eerder stadium wel de oorlog verklaard hadden tegen de maatschappij. ‘Ik weet ook heel goed dat er personen zijn die zich anarchist noemen en luidkeels iedere solidariteit met de propagandisten door de daad afwijzen’. Vlak voor zijn dood schreef hij in zijn dodencel: ‘Ik heb de mensen lief om hun menszijn en wat zij zouden moeten zijn, maar ik minacht hen om wat ze zijn.’ En hij neemt met bitterheid en minachting afscheid van de maatschappij: ‘...Ik heb het recht het theater te verlaten als ik het toneelstuk onverdraaglijk vind en zelfs de deur met een harde klap achter mij te sluiten, zelfs als ik degenen die tevreden zijn, doe opschrikken’. Op 21 mei 1894 werd de 22-jarige Emile Henry geguillotineerd. Elk jaar erna kwam bij zijn graf een groep mensen bij elkaar om hem te gedenken. Onder hen - vanaf 1897 - de individueel-anarchist Libertad, die een sleutelrol zal spelen in de vorming van een individueel-anarchistische en illegalistische beweging, waarin de opvattingen van Emile Henry een rol zullen spelen en de bende van Bonnot zijn wortels heeft.
Individueel-anarchisme en illegalistische acties
Libertad (pseudoniem van Albert Joseph) werd in 1875 geboren in Bordeaux. Wie zijn ouders waren is onbekend. Hij groeide op in een weeshuis. Omdat hij aan beide benen kreupel was, kon hij geen handarbeider worden. Hij was echter een goede leerling en toen hij zestien was werd hij aangenomen als boekhouder op een kantoor. Hij werd al snel ontslagen, omdat hij een anarchistische bijeenkomst had georganiseerd in een café. Hij moest terug naar het weeshuis totdat hij meerderjarig werd. In 1897 liep hij steunend op zijn twee krukken van Bordeaux naar Parijs. Hij leefde van bedelarij en werd verschillende keren gearresteerd wegens landloperij. Haveloos en uitgehongerd kwam hij in Parijs aan. In de basiliek de Sacré-Coeur, die juist was afgebouwd, konden armen een gratis maaltijd krijgen. Door de honger gedreven, wilde Libertad hiervan gebruik maken. Halverwege de mis werd hem dit te veel en schreeuwde hij dat hij geen zin had in dit geleuter voor een stuk brood. De priester en een groep gelovigen sleurden hem naar het politiebureau, ondanks zijn verzet met zijn krukken, die hij behendig wist te hanteren. Op het bureau verklaarde hij een bewonderaar te zijn van Ravachol en Emile Henry. Hij werd tot twee maanden cel veroordeeld, maar verwierf de sympathie van de anarchisten vanwege zijn moed. Hij werd bekend door zijn strijdlust en welsprekendheid tijdens de bijeenkomsten en lezingen, de ‘causeries populaires’, die hij organiseerde. Hierin benadrukte hij - in de lijn van Emile Henry - dat er niet alleen externe maatschappelijke onderdrukkingsmechanismen zijn, maar ook verinnerlijkte, en dat beide bestreden moeten worden. Het regende boetes, gevangenisstraffen wegens belediging van agenten, het dragen van een wapen, opruiende propaganda etc. Maar niets hield hem tegen. Opstand was zijn leven. Hij raakte in contact met de zusters Mahé die zijn geliefden werden en met wie hij van beide een kind kreeg.
In 1905 richtte hij met één van de zusters Mahé, het individueel-anarchistische blad l’anarchie op. Het blad werd een succes, het had rond vijfduizend abonnees. Ook de ‘causeries populaires’ trokken steeds meer mensen. Libertad kon nu een huis huren in de Rue du Chevalier de la Barre, vlakbij de Sacré-Coeur. Hierin stond de pers, was het redactielokaal van l’anarchie, een ruimte voor de lezingen en er waren vertrekken voor de commune. Er werden ook feesten gehouden met muziek en dans en gezamenlijke maaltijden georganiseerd. Volgens Libertad was ‘dansen en plezier maken een uitstekend middel voor de propaganda’. Rirette Maîtrejean, de latere redactrice van l’anarchie, schreef dat, in tegenstelling tot andere socialistische clubs, vrouwen en mannen elkaars gelijken waren.
Libertad pleitte voor een nieuwe vorm van ‘de propaganda door de daad’ waarin strijd tegen de maatschappij en het bestrijden van innerlijke conditionering de kern was. Dit zou een voorbeeld kunnen zijn voor de toekomstige maatschappij. Woord en daad moesten samenvallen. Hij bepleitte een levensstijl die een totale breuk moest zijn met de maatschappij. Elke gesalarieerde arbeid beschouwde hij als een vorm van collaboratie met het bestaande systeem. Hij wees zelfs het anarcho-syndicalisme af omdat zijn inziens deze uiteindelijk zou verworden tot een vakbond die alleen een lotsverbetering van de arbeiders zou bewerkstelligen, zonder het bestaande systeem af te schaffen. Solidariteit met de arbeiders was voor hem niet vanzelfsprekend. Zij vormden immers het draagvlak van dit systeem en waren daarom net zo schuldig aan hun eigen uitbuiting als het kapitalisme, de staat en de kerk die van hen profiteerden. Zij bouwden toch de villa`s en banken van de kapitalisten terwijl ze zelf in krotten woonden. Zij bouwden kerken voor een instituut dat hen dom hield en hen met illusies paaide om zichzelf immens te verrijken. Zij leverden de mensen aan een staat die een repressieapparaat kon opbouwen waarmee elk verzet in bloed gesmoord kon worden. Zij bouwden de kazernes, fabriceerden de wapens en lieten zich toch afslachten in oorlogen tussen kapitalistische staten. En de Revolutie? Niets anders dan de zoveelste illusie om de mens in slaap te sussen. Nu als vrije mensen leven, zich in vrijheid ontwikkelen met kameraden, gelijkgezinden, zonder zich verplicht te voelen solidair te zijn met anderen die zich toch maar voegen naar het systeem en eigenlijk alleen maar het verlangen hebben ook geld en macht te hebben. Alleen een vrije en direct opzegbare associatie met gelijkgezinden is een leefmilieu die de ontplooiing van het individu niet in de weg staat. De propaganda voor het anarchisme zal effectief zijn door niet alleen in woord en geschrift het anarchisme uit te dragen maar ook door als anarchist te leven. Dit propageerde Libertad tijdens zijn wekelijkse lezingen. Daar sprak ook Emile Armand over de vrije liefde, ‘l’amour plural’ (de liefde voor meerdere partners), geboortebeperking, abortus, nudisme. Het anti-militarisme was een steeds terugkerend thema: bijna alle individueel-anarchisten waren dienstweigeraars en vegetariërs, waren tegen alcoholgebruik en verwierpen het drinken van koffie en thee, en het gebruik van specerijen waarmee men het kolonialisme zou steunen. Hygiëne en lichaamsbeweging waren belangrijk. De kerk was ook regelmatig het doelwit van hun kritiek.
De individueel-anarchisten wilden in harmonie leven met de natuur en zo ontstonden de eerste anarchistische kolonies, die zoveel mogelijk leefden van hun eigen verbouwde producten en alleen met bouwmaterialen uit de directe omgeving hun huis bouwden: het prille begin van een ecologische visie. Ook het illegalisme deed zijn intrede. Hierbij werd het principe gehuldigd dat het terugpakken van datgene van wat men nodig had om te kunnen leven, geoorloofd was en niet beschouwd kon worden als diefstal. Maar al snel ontstond er een sterke stroming binnen de illegalisten die dit niet meer als middel zag om in leven te blijven, maar vooral als een revolutionaire strategie om het kapitalisme te verzwakken. Sommigen maakten vals geld en er gingen stemmen op bankovervallen te plegen om het kapitalistisch systeem in het hart te treffen. Deze vorm van illegalisme verdeelde de individueel-anarchisten, maar Libertad steunde de illegalisten. Hij verklaarde dat ‘alles wat het gezag, het eigendom en het geld kan verminderen, een revolutionaire daad is.’
Het behoeft geen betoog dat de individueel-anarchisten door de politie nauwlettend in de gaten werden gehouden, er onophoudelijk willekeurige arrestaties en huiszoekingen plaatsvonden en er regelmatig vechtpartijen met de politie waren.
Op 1 mei 1908 brak er een staking uit in de zandgroeven van Vigneux-Draveil. De directie wilde het armzalige salaris van de voornamelijk buitenlandse arbeiders verlagen, die twaalf uur per dag in de erbarmelijkste omstandigheden moesten werken. Ook de individueel-anarchisten steunden de staking. Zij vonden dat deze arbeiders nuttig werk deden. Zij groeven zand op dat gebruikt zou worden voor de renovatie van Parijs, waardoor vele krotten zouden verdwijnen. Er ontstonden vechtpartijen tussen stakers en werkwilligen van elders. De politie en het leger werden ingezet. Het zou de bloedigste onderdrukking worden tijdens La Belle Époque, ‘het mooie tijdperk’ zoals de bourgeoisie de beginperiode van de twintigste eeuw noemde: zes arbeiders werden vermoord en tweehonderd gewond, van wie velen ernstig. Libertad werd ervan beschuldigd wapens aan de arbeiders te hebben geleverd om zich tegen het leger te verweren. Van nu af aan zette de politie alles op alles om hem te grazen te nemen. Op de trappen van de Sacré-Coeur werd hij zo ernstig mishandeld dat hij in een ziekenhuis overleed. Hij heeft zijn lichaam afgestaan aan de medische wetenschap.
Mauricius en daarna Lorulot, volgden hem op als redacteuren van l’anarchie. In 1909 verplaatste Lorulot de drukkerij en l’anarchie naar Romainville vlakbij Parijs. Lorulot legde het accent op het vegetarisme en alcohol en tabakbestrijding. Al snel richtte hij een eigen blad op, L’ Idée libre, en droeg de redactie van l’anarchie over aan Victor Kibaltchiche en Rirette Maîtrejean .
L’anarchie onder redactie van Victor Kibaltchiche en Rirette Maîtrejean
Victor Kibaltchiche, de latere Victor Serge, was een nieuwkomer in dit milieu. Zijn Russische outfit (hij was van Russische afkomst), zijn elegantie en intellectuele arrogantie, werden niet erg geapprecieerd. Hij dronk thee, hetgeen in strijd was met het principe dat er geen producten uit kolonies genuttigd mochten worden. Rirette Maîtrejean, die al vanaf het begin betrokken was bij l’anarchie, had aanvankelijk moeite met Victor, maar hun gemeenschappelijke belangstelling voor literatuur en een wat verfijnde levenswijze brachten hen bij elkaar. Victor kwam uit Brussel waar hij de redactie had gevoerd van Le Révolté, een tijdschrift met dezelfde uitgangspunten als l’anarchie.
Een groter contrast dan tussen Rirette, Victor Kibaltchiche en de groep illegalisten, was niet denkbaar. Dit waren arbeiders, die gezocht werden wegens dienstweigering, hun actieve rol bij stakingen, hun agitatie tegen de politie, zoals dienstweigeraar René Valet, verder Eugène Dieudonné en vroegere medewerkers van Le Révolté als Raymond Callemin, Edouard Carouy, Jean de Boë en Elie Monier. Zij zouden met Soudy de kerngroep vormen van de bende van Bonnot. Zij hielden zich bezig met de groententuin, de pers, de distributie van l’anarchie, oefenden zich in schieten en deden aan lichaamsoefeningen. Victor voorzag in zijn levensonderhoud met vertalen en lesgeven. De anderen konden rondkomen met wat nu proletarisch winkelen wordt genoemd.
De discussies draaiden steeds om hetzelfde onderwerp. Victor en Rirette huldigden niet de gedachte dat illegale acties, zoals roofovervallen, het systeem ondermijnden. Zij vreesden de represailles van de staat. En Rirette kon daarover meepraten. Haar eerste echtgenoot Maîtrejean, die om principiële redenen chocolademunten in omloop had gebracht, was tot een zware straf veroordeeld.
De affaire Liabeuf verhardde de standpunten van de illegalisten. Liabeuf was een anarchistische schoenmaker die verliefd was geworden op een prostitué. Hij werd door de politie gearresteerd onder het mom, dat hij haar gedwongen zou hebben zich voor hem te prostitueren. Hoewel zij voor de rechter verklaarde dat dit een leugen was, werd hij tot gevangenisstraf veroordeeld. Liabeuf kwam verbitterd uit de gevangenis. Hij wreekte zijn geliefde, door de twee agenten van de zedenpolitie die hem aangeklaagd hadden, neer te schieten. Hij werd tot de guillotine veroordeeld (4 mei 1910). Onder de menigte die bij de Santé tegen zijn dood protesteerde, was ook de groep van l’anarchie. Gevoelens van haat, afkeer en machteloosheid maakten zich van hen meester. Met bajonetten gewapend hakte de politie in op de menigte: velen werden gewond en gearresteerd. Victor schrijft in l’anarchie (12 mei 1910): ‘het simpele feit dat iemand een uur van zijn vrijheid beroofd wordt, rechtvaardigt hem tot het uiterste wraak te nemen’. En in La Guerre sociale kan men lezen: ’Let op, er is alleen maar bereikt dat de eeuwenlange haat tegen en minachting voor de politie in het hart van de arbeidersklasse zijn aangewakkerd en vertienvoudigd, en dat zelfs het bloedige tijdperk heropend is van de Ravachols, de Vaillants, de Emile Henry’s en de Caserio’s!’ l’anarchie en La Guerre Sociale vertolkten exact de gevoelens van de leden van de toekomstige bende van Bonnot, die uiteindelijk een hopeloze en uitzichtloze strijd zouden aangaan tegen een extreem onrechtvaardige, corrupte en repressieve maatschappij.
Slaaf of rebel?
In januari 1911 vond een massale aanval van de Londense politie plaats op een groep illegalistischee anarchisten in Sydney Street in Londen. De groep had zich verschanst in een woonwijk. Zij werden tot de laatste man gedood. Victor (onder pseudoniem van Le Rétif) schreef in l’anarchie een instemmend artikel over deze groep. Dit betekende echter niet dat er een toenadering ontstond tussen hem en de illegalisten. In oktober 1911 besloten Victor Kibaltchiche en Rirette Maîtrejean met de pers en l’anarchie naar Parijs te verhuizen, naar 42 Rue Fessart. De verhuizing hield verband met de steeds rigoureuzere standpunten van de anderen en Rirette - moeder van twee kinderen - was bevreesd dat de anderen tot actie zouden overgaan. Deze vermeden nu het contact met Rirette en Victor. Een nieuwkomer, de illegalist André Soudy, bezocht hen vaak en bleek zeer zorgzaam te zijn voor de kinderen.
De komst van Jules Bonnot echter, was de katalysator waardoor de groep illegalisten tot hun gewelddadige acties zou overgaan. Ook hij was door zijn anarchistische activiteiten, zonder werk geraakt. Van een anarchistische garagehouder had hij het vak van monteur en chauffeur geleerd. Toen hij vanuit Lyon in 1911 naar Parijs reed in gezelschap van de Italiaanse illegalist Plantano, werden zij aangehouden door de politie. Er ontstond een vuurgevecht en de politie trok zich terug. Door onhandigheid met zijn eigen wapen schoot Plantano zich door het hoofd. Hij was stervende en Bonnot besloot hem het genadeschot te geven. Daarna vluchtte Bonnot naar Parijs. Dit is althans het verhaal dat Bonnot aan de individueel-anarchisten vertelde. De meesten geloofden zijn verhaal, Victor twijfelde. Het voorstel van Bonnot om nu eens af te zien van die kleine diefstalletjes en van het gebruik vals geld in omloop te brengen, vond gehoor bij de illegalisten: het kapitalistisch systeem moest bestreden worden door bankovervallen. Het meest geëigende middel daarvoor was de auto. De groep rond Bonnot was er van overtuigd dat het volk niet in opstand zou komen tegen de profiteurs van La Belle Époque.
Het was inderdaad een zorgeloze en plezierige tijd voor de bourgeoisie. Het ongebreidelde kapitalisme vierde hoogtij. De machthebbers traden echter genadeloos op tegen het volk dat in diepe armoede leefde. Gedreven door wanhoop, ongeduld, minachting en haat, begon de Bende van Bonnot een hopeloze strijd tegen de maatschappij. Voor hen was de keus slaaf te zijn of rebel. Zij besloten zich tot het uiterste te verzetten. Door hun suïcidaal protest van slechts enkele maanden (24 december 1911 - 14 mei 1912), werden zij niet voor niets de ‘tragische bandieten,’ of ‘- desperado’s’ genoemd.
Garnier schrijft in zijn open brief in Le Matin (19 maart 1912) onder andere: ’Ik weet dat deze strijd, die is ontstaan tussen het enorme arsenaal waarover de Maatschappij beschikt en mij, een einde zal hebben. Ik weet dat ik overwonnen zal zijn. Ik ben de zwakste, maar ik hoop dat u uw overwinning duur zal betalen. Met genoegen u te ontmoeten.’ En Bonnot noteert in zijn testament: ‘Ik heb het recht te leven. Elk mens heeft dit en omdat uw stompzinnige en criminele maatschappij mij dat wil verbieden, welnu, des te erger voor u allen’. Garnier schrijft in Choisy-le Roy, vlak voor de belegering: ‘Elk mens dat op aarde komt heeft het recht om te leven, daar valt niet over te discussiëren, het is een wet van de natuur. Ik vraag me daarom af waarom er mensen zijn op deze aarde die denken dat zij alle rechten hebben. Waarom is de bezittende minderheid sterker dan de meerderheid die hun bezit vormt? Omdat de meerderheid van het volk onwetend is en zonder energie, verdraagt het alle grillen van de bezitters omdat het volk het hoofd buigt. Deze mensen zijn te laf om in opstand te komen, en erger, als er onder hen mensen zijn die zich aan de kudde willen onttrekken. trachten zij dit te verhinderen. Daarom ben ik in opstand gekomen, omdat ik niet meer wilde leven het leven van de huidige maatschappij en omdat ik niet wilde wachten dat ik dood zal zijn om te leven heb ik mij verdedigd tegen de onderdrukkers met alle middelen die mij ten dienste stonden.’
De sociaal-anarchisten, zoals Jean Grave, Sébastien Faure, Kropotkin en Malatesta veroordelen scherp de acties van de Bende van Bonnot. Het blad l’anarchie verdedigt deze echter volledig. Na de arrestatie van Rirette Maîtrejean wordt Armand redacteur. In l’anarchie van 9 mei 1912 verschijnt een hoofdartikel van Lionel (pseudoniem van Mauricius), dat een hulde is aan Bonnot. Hij schrijft o.a. ‘Diefstal, vooral als die gepaard gaat met geweld, is niet specifiek anarchistisch… maar zij wordt het als het een aanslag is op de fundamenten van het eigendom en op de macht van het gezag. Bonnot, die met zijn revolver in zijn vuist het geld van de burger afnam dat verborgen zat in de geldbuidel van de ‘Société Générale’ was een anarchist.’ Mauricius wordt hiervoor bij verstek tot vijf jaar veroordeeld.
Op 13 februari 1913 werden de overlevenden van de Bende van Bonnot berecht. De president van de rechtbank waarschuwde de juryleden als volgt: ‘Heren van de jury. Het gaat er niet om dat, omdat deze mensen een beroep doen op enkele filosofische concepties, het een politiek proces zou zijn. We moeten een groep gevaarlijke misdadigers berechten die een serie criminele daden heeft gepleegd onder de meest afschuwelijke omstandigheden’.
De hoofdverdachten werden aangeklaagd voor de volgende zaken: Raymond Callemin vanwege zijn aandeel in alle roofovervallen, André Soudy als ‘de man met de karabijn’ van Chantilly, Etienne Monier als de schutter van Montgeron-Chantilly, Eugène Dieudonné als de schutter van de Rue Ordener, Antoine Gauzy als medeplichtige van de moord op Jouin, Edouard Carouy en Marius Metge als de moordenaars in Thiais. Als getuigen à décharge traden onder anderen Séverine en Sébastien Faure op. Zij verdedigden het asielrecht, dat wil zeggen, de plicht onder anarchisten, om kamaraden gastvrij te ontvangen. Hierop beriepen zich eveneens Victor Kibaltchiche en Rirette Maîtrejean. Zij werden echter door de rechter gezien als de ideologen achter de bende van Bonnot. Victor verwierp dit door er op te wijzen dat een verhuizing van Romainville naar de Rue Fessart voortkwam uit het feit dat hij het met de groep rond Bonnot totaal niet eens was. De verklaringen van Victor wekten de minachting op van de hoofdverdachten.
Dieudonné ontkende medeplichtig te zijn aan de roofoverval in de Rue Ordener. Bonnot en Garnier hadden dit veel eerder al verklaard. Carouy en Metge ontkenden de moorden in Thiais te hebben gepleegd: ‘Wij zijn inbrekers, geen moordenaars.’ De doodstraf werd uitgesproken tegen Callemin, Soudy, Monier en Dieudonné, levenslange dwangarbeid kregen Carouy en Metge. Antoine Gauzy, die zich op het asielrecht beriep, kreeg gevangenisstraf. De straf voor Dieudonné werd later omgezet tot levenslange dwangarbeid. Rirette werd vrijgesproken, Victor kreeg vijf jaar opsluiting en een verblijfsverbod van vijf jaar in Frankrijk.
De veroordeelden werden opgesloten in de gevangenis La Conciergerie. Ondanks de zorgvuldige bewaking – de staat zette alles op alles om te voorkomen dat de veroordeelden zelfmoord konden plegen – doodde Carouy zichzelf: hij had een capsule cyaankali in de hak van zijn schoen verborgen.
Op 12 april werden de veroordeelden naar de gevangenis La Santé overgebracht. Zij brachten hun tijd door met lezen, het opmaken van hun politiek testament en gymnastische oefeningen.
Op 22 april installeert Deibler, de beul van de staat, de guillotine naast La Santé op de Boulevard Arago. Soudy werd als eerste geguillotineerd, zijn laatste woorden waren: ‘Ik beef, maar dat komt omdat ik het koud heb.’ De tweede was Callemin, zijn laatste woorden waren: ‘Dat is mooi, hè, een mens te zien sterven.’ Monier riep: ‘Vaarwel u allen, heren, en ook de maatschappij.’
De linkse en de rechtse pers en de sociaal-anarchistische pers veroordeelden unaniem de bende van Bonnot. Les Temps Nouveaux van Jean Grave beschouwde hen als bandieten zonder enige anarchistische motivatie en als bourgeois. Le Libertaire schreef dat hun acties ‘geen enkel element van sociale bevrijding inhield.’ Het anarcho-syndicalistische blad Vie Ouvrière verklaarde dat hun daden voortkwamen uit ‘een kapitalistische mentaliteit die ten doel had geld buit te maken en een parasitair leven te leiden.’ Samenvattend komen de conclusies op het volgende neer: zij beschouwden hen als ontoerekeningsvatbaar, potentiële zelfmoordenaars, op geld beluste criminelen zonder enkele politieke motivatie, als desperado’s. Alleen l’anarchie van Emile Armand en L’ídée Libre van Lorurot verloochenden hen niet.
Ontoerekeningsvatbaar? De psycholoog-socioloog Emile Michon kreeg toestemming de veroordeelden te bezoeken en bracht hierover een rapport uit. Hierin constateert hij tot zijn verbazing dat zij kalm, opgewekt en intelligent waren. Zij lazen gedichten en verdiepten zich in filosofische, literaire en wetenschappelijke geschriften, waarover zij graag discussieerden. Zij onderhielden hun gezondheid door vegetarisme, hygiëne en gymnastische oefeningen. Zij maakten een evenwichtige indruk.
Potentiële zelfmoordenaars? In al hun geschriften en nagelaten testamenten kan men lezen dat zij een enorme levensdrang hadden, zoals Bonnot in zijn testament bondig formuleerde: ‘Ik wil leven.’ Een maatschappij waarin een diepe kloof was tussen arm en rijk, elk verzet of staking ongehoord streng gestraft werd of in bloed gesmoord, maakte hen het leven onmogelijk. Hun suïcidaal verzet kan men zien als zelfmoord door de maatschappij.
Criminelen zonder politieke motivatie? De banken beschouwden zij als het hart en de meest criminele uiting van het kapitalisme. Door de banken te beroven wilden zij het hart van het kapitalisme treffen. Hierbij achtten zij allen die aan dit systeem meewerken schuldig. In dit verband is het opmerkelijk dat Carouy en Metge niet tot de doodstraf zijn veroordeeld wegens de moord in Thiais, hetgeen de gangbare procedure was, maar tot levenslange dwangarbeid. Blijkbaar twijfelde de jury aan hun schuld, die Carouy en Metge altijd ontkend hebben.
Desperado’s? Ongetwijfeld. Zij streden een wanhopige strijd tegen het kapitalisme. Zij hadden geconstateerd dat de CGT (Confédération Générale du Travail), een vakbond die aanvankelijk revolutionair was, al snel, onder invloed van de Socialistische Partij, reformistisch was geworden. Bovendien kan hun verzet niet los gezien worden tegen de achtergrond van de naderende oorlog. Frankrijk was sinds de nederlaag in de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) uit op een revanche tegen Duitsland. Met de verkiezing tot president van de oorlogszuchtige Poincaré in 1913 stevende Frankrijk naar een confrontatie met Duitsland. Op 7 juni 1913 werd de dienstplicht uitgebreid tot drie jaar.
In juli van dat jaar stelt de president de ministerraad voor een grensincident met Duitsland uit te lokken, om het te dwingen de oorlog te verklaren. In dezelfde maand roept de Socialistische Partij nog op tot een algemene werkstaking in geval van een oorlogsverklaring. De CGT neemt in hetzelfde jaar een motie aan met dezelfde strekking. De Franse regering volgt nu een strategie waarin de strijd tegen Duitsland prevaleert boven politieke en maatschappelijke tegenstellingen, de zogeheten ‘Union Sacrée’ (Heilige Eenheid). Hiermee poogt de regering de Franse arbeiders af te leiden van wat hun werkelijke vijand is: het kapitalisme. Bij het uitbreken van de oorlog stelt de Socialistische Partij zich achter de regering. De door de politiek ondermijnde CGT doet hetzelfde. Zelfs een aantal vooraanstaande anarchisten onder wie Jean Grave, kiezen de kant van Frankrijk. De Franse regering kan nu steunen op een algemene verbreide consensus. De zinloze slachting kon beginnen.
De Eerste Wereldoorlog 1914-1918 eiste alleen al aan de Franse kant naar schatting 1.398.000 doden en 4.266.000 gewonden.
Bronnen en literatuur
A.L. Constandse, Anarchisme van de daad, Kruseman, Den Haag, 1969;
Jean Maîtron, Le mouvement anarchiste en France, François Maspéro, Paris, 1975;
Gilbert Guilleminault/André Mahé, L’épopée de la révolte, Denoël, Paris, 1963;
Bernard Thomas, La Belle Epoque de la bande à Bonnot, Fayard, Paris, 1989;
Richard Parry, The Bonnot Gang, Rebel Press, London, 1987;
Anne Steiner, Les en-dehors, L’échappée, Montreuil, 2008;
Walter Badier, Émile Henry, Les Éditions Libertaires, St. Georges d`Oléron, 2007;
Frédéric Delacourt, L’affaire Bande à Bonnot, Editions De Vecchi, Paris 2000;
Albert Libertad, Articles choisis, Ed.du groupe ‘Libertad’ de la Fédération Anarchiste, Paris 1983;
Emile Henry, Anarchist van de daad, Iris, Amsterdam 1991.
> terug naar uitgave |  |