HONIG, HERINNERINGEN
In den Maalstroom der beweging
Spoedig was ik nu geheel thuis in mijn nieuwe omgeving. Dagelijks, als ik 's avonds niets anders te doen had, was ik in ons lokaal en had daar spoedig kennis gemaakt met de vrienden en vriendinnen partijgenooten. Ook vooral met den lokaalhouder Gerstman, een nog betrekkelijk jongen man, die, zoo als mij later bleek, een flinke, ferme type was en een heldere kijk op de beweging had.
Van hem leerde ik vele zaken uit het vereenigingsleven, die mij tot dusver duister waren.
Hij gaf raad in het aanschaffen van brochures en tijdschriften, ook bleek het mij, dat hij heel wat verder stond in ontwikkeling als de groote hoop der partijgenooten.
Bijna regelmatig zag 'k Zaterdags-avonds W. Helsdingen colporteeren met Recht voor Allen.
Ook in andere wijken werd er nu en dan gecolporteerd. In mijn jeugdigen ijver om voor de 'zaak' te werken, scheen mij dit colporteeren een heldhaftig iets te zijn. En voorwaar! Het was in die dagen geen kinderspel, dit colporteeren met RVA, tusschen een publiek dat door de Pers van dien tijd tegen ons was opgehitst en over het algemeen genomen, bepaald scherp vijandig stond tegenover het socialisme en haar propagandisten. Daarbij kwam nog dat die zelfde Pers - zonder uitzondering - in stede van een grondige en steekhoudende weerlegging onzer ideeën, enkel scheldwoorden en ophitsingen ten beste gaf en tot overmaat van stommiteit steeds het Koningschap en de leden van het Huis van Oranje tegen het socialisme uitspeelde.
De Maasbode, Het Nieuwsblad en vooral de schunnige Vlieger van die dagen waren daar matadors in!
Op de Hoogstraten waar W. Helsdingen gewoonlijk ventte, kwam het meermalen tot vechten en tumulten, doch daar was, vooral 's Zaterdags avonds een driedubbel versterkte politie macht aanwezig die, hoewel vijandig gezind, toch steeds verplicht was in te grijpen, om de z.g. orde te handhaven.
Echter, veel gevaarlijker was het in de stillere wijken der Stad en vooral in de buitenwijken. Daar had het gepeupel vrij spel en was men nooit zeker er òngedeerd en òngehavend vandaan te komen.
Nu, ik gevoelde en was er van overtuigd, dat het mijn plicht was voor de zaak iets te doen en er mijn beste krachten voor te geven. Ik bood mij dus bij Helsdingen aan om te gaan colporteeren.
"Ja", zei hij, "als je dat wil, heel graag natuurlijk, maar, 't is geen lekker baantje, hoor jongen, dat moet 'k je vooruit zeggen. Ook moet je er om denken, dat iedereen je ziet en dat je dus gemakkelijk je werk kunt kwijtgeraken."
Doch het stond nu eenmaal onwrikbaar bij mij vast, dat ik zou gaan colporteeren! En voor de rest kon [het] mij niets schelen ... 'de Zaak' vóór alles! stond vast in mijn gedachten.
"Welnu", zei Helsdingen, "als je dan bepaald wil, kun je b.v. de Hofdijkbuurt nemen, daar loopt nogal wat volk en daar zijn veel straten die je "en passant" kunt afloopen."
Zóó gezegd, zóó gedaan! Den volgenden Zaterdagavond was ik in het lokaal present, met een zelfgemaakten zak om er de bladen in te doen, benevens een kleine hoeveelheid wisselgeld.
Ik ontving nu een 50 Expl. van Recht voor Allen en welgemoed vol hoop, zette ik koers naar mijn veroverings gebied, - de Hofdijkbuurt!
Een korte wandeling en ik was op de plaats waar 'k zou optreden gearriveerd en moest dus volgens het door mij opgestelde programma met het venten aanvangen. In stilte had ik mij reeds voorbereid. Ik zou roepen: "Koopt en leest Recht voor Allen! Orgaan der sociaaldemokraten bond in Nederland! Recht voor Allen!"
Maar toen 'k daar nu eenmaal was begaf mij den moed - of was het verlegenheid? - om te roepen.
Ik dacht zoo, als je nù begint te roepen, blijven al die menschen staan kijken, dus zou ik liever wat verder gaan, daar is het minder druk en ook wat duisterder ... Doch eenmaal dààr gekomen wilde ik roepen, maar bracht het niet verder dan het slaken van een heesch keelgeluid! Wat een man die mij daar passeerde deed vragen: wat ik verlangde!
Zoo kom ik er nooit toe, dacht ik, en weer terug naar het lokaal gaan en zeggen: "het gaat niet" dat wilde ik heelemaal niet! Dus besloot ik een stille zijstraat in te gaan en dààr mijn dèbuut als colporteur te beproeven. Deze straat, 'Almondestraat' was slecht verlicht en maar hier en daar was er een menschelijk wezen te bespeuren. "En nu vooruit!" zei 'k hardop tot me zelf ... En waarlijk, het ging!
Toen nu mijn eerste roep er uit was, ging het als van zelf, ik was er door! ... Zoo luid ik maar kon liet ik nu mijn roep in die stille straat weerklinken, en wat 'n vreugde toen ik achter mij iemand hoorde roepen: "He kameraad, geef mij 's een Recht voor Allen!"
Ik was den koning te rijk met den verkoop van mijn éérste blad! Dat gaf den burger moed, om door te zetten en steeds luider klonk mijn roep, straat in en straat uit! ... Dáár werd een raam opgeschoven en een scheldende vrouwenstem riep: "Hoû je vuile smoel, leelijke rot socialist!" ... "Kom is hier a's ie durft, dan gooi 'k de pispot op je kop, lamzak!" mengde zich de stem van een jeugdige schoone daar tusschen.
Dat deed mij goed en heimelijk moest ik er mee lachen. ... Ginds stonden eenige mannen voor een herberg. Ik er op af! "Koopt en leest Recht voor Allen!" donderde ik hen tegemoet. "Sodemieter op, met je rot krant!" ... "Verrek vuile socialist!"... "Kom hier da 'k je 'n doodschop geef!"... en meer van zulke lieflijkheden vielen mij daar ten deel. Doch statig, langzaam, vervolgde ik mijn weg, en steeds luider klonk mijn roep!
Pats! Daarvloog een flinke steen rakelings langs mijn dierbaar hoofd, en een tweede tegen m'n rug. Ik zei niets, zag niet om, en deed, alsof er niets gebeurd was maar weer uit volle borst mijn roep hooren!
Ik had nu reeds een straat of drie-vier doorloopen, en nog maar een blad verkocht. Kom, dacht ik, nu maar in 't volle licht, ... de Hofdijk op!
Het ging veel beter, het roepen was ik nu gewend, fier liep 'k nu langzaam in het midden der straat.
Dáár kwam een juffrouw om een krant en alsof het ijs nu gebroken was, kwamen er van lieverlede méér menschen die een blad van mij kochten. Nà zoo een keer of acht de Hofdijk op en af geloopen te hebben, had ik al heel wat bladen aan den man gebracht.
Ik besloot nog eens een ronde door de zijstraten te maken en dan naar het lokaal weer te keeren. In sommige dezer straten was het echter nog minder pluis dan daar straks en voor de ènkele die ik daar verkocht, kreeg ik vele en welgemeende aanbiedingen om mij te verzuipen - dood te gooiën of lam te slaan!
Nu zoo heel gemakkelijk zou dit niet gegaan zijn, aangezien ik nu niet bepaald bang ben uitgevallen en best in staat was, mij een paar man van 't lijf te houden.
Ook had ik direkt voor gewoonte genomen om, als ik eenige mannen of opgeschoten jongens zag, welke mij voorkwamen iets van plan te zijn, er recht op af te stevenen, hun vlak in de oogen te zien en hun mijn roep in de ooren te blazen. Dit is mij steeds gebleken een probaat middel te zijn. Doch hoewel men mij dan stilzwijgend liet voorbijgaan was ik toch steeds op mijn hoede, niet laffelijk langs achter te worden aangevallen. Ik had mijn ronde door de zijstraten gedaan en was de Rottestraat bijna ten einde, om de Hofdijk optegaan, toen één van zoo'n laf troepje, met een stuk of een scherf van een gebroken bierglas wierp, waarvan de punt door mijn flambart heen me in het achterhoofd drong, zoo dat ik het bloed in mijn nek voelde sijpelen! ... "Niets doen! Niets zeggen!" sprak ik tot me zelf, anders hebben ze er nog lol van!
En met volle kracht deed ik nogmaals mijn roep weerklinken, stapte de Hofdijk op en begon den aftocht naar ons lokaal. Onderweg dopte ik met mijn zakdoek m'n hoofdwonde en bemerkte ik dat mijn doek vol bloed was! ... Zoo arriveerde ik, juist gelijk met Helsdingen in ons lokaal en vertelde daar mijn wedervaren. Terstond waren er een aantal lieve en behulpzame meisjes en vrouwen handen, om mijn geblesseerde kop te restaureeren.
Bij het nazien mijner bladen bleek het, dat ik er zes en dertig verkocht had en mocht ik de gelukwenschen van onzen leider en veteraan colporteur: Willem Helsdingen in ontvangst nemen.
Zoo verliep mijn debuut als colporteur van Recht voor Allen!
In den loop van de daarop volgende week vroeg Helsdingen mij:
"Wel Stranger, je hebt er nou zeker wel je buik van vol hè?"
"Van wat?" vroeg ik.
"Wel", zei hij, "van de straat colportage."
"Nee hoor!" antwoordde ik dapper, "Zaterdag ga 'k er weer op uit!"
"Nou dat valt me mee", zei hij, "je bent 'n ferme jongen hoor!"... Dien Zaterdag en nog langen tijd daar na, ging ik getrouw met mijn bladen naar de Hofdijkbuurt. En, hoewel het niet steeds voor den wind ging en ik, behalve een hoop scheldwoorden en kleine bokspartijtjes, ook nu en dan nog al eens wat men noemt, 'Mot' heb gehad, zoowel met burgers als politie, was ik in die buurt, ten laatste ingeburgerd en ging de verkoop daar best.
Ik had dit zoo ongeveer een maand of 6 a 7 volgehouden en was in dien tijd in nadere kennis gekomen met zekeren van Reelde. Hij was eveneens lid van den Bond en meermalen ontmoette ik hem op de huishoudelijke vergaderingen. Hij was een ontwikkeld man en naar ik meen beambte op een handelskantoor.
Nu, op zekeren dag kwam ik hem tegen en hield hij mij staande.
"Wel Stranger", vroeg hij, "ga je nog altijd colporteeren?"
"Ja zeker, elken Zaterdag!" was mijn antwoord.
"Je moet dat niet meer doen." zei hij.
"En wààrom niet?" vroeg ik weer.
"Omdat dat niks is voor jou, daar ben jij de man niet naar. Laat dat werkje nu maar eens over aan anderen die toch nooit iets voor de 'zaak' doen. Die lui vinden het mooi dat jij dat doet, ze prijzen je om je durf, maar zelf doen zij niets."
"Jawel", zei ik, "dat kan allemaal waar zijn, maar er moet toch propaganda gemaakt worden met ons blad." - "Goed en wel", zei hij, "maar laat hun het nu ook maar eens doen!... Voor jouw is er in den Bond altijd werk genoeg. We kunnen jouw best in het Bestuur gebruiken. Geef je krachten aan de organisatie, je bent jong en verstandig genoeg, het een of ander bestuurs-ambt waar te nemen. Dat zou voor jou en voor den Bond heel wat beter zijn. Denk er eens over na. Wij zien elkaar dezen week nog wel op de vergadering."
Hierna namen wij afscheid van elkaar en, hoewel het niet mijn voornemen was zijn raad te volgen, kwam dit toch telkens in mijn gedachten op. Vooral als ik dan in het lokaal al die jonge mannen zag, die zich toch óók 'Socialist' noemden, doch maar zelden iets voor de Zaak deden. Ten slotte was mijn besluit genomen.
Op den eerstvolgende Vergadering vroeg ik het woord, zei dat ik nu ongeveer ruim zeven maanden regelmatig met het blad had gewerkt en dat de z.g.n. Hofdijkbuurt nu voor de colportage door mij ontgonnen was. Daarom deed ik nu een beroep op de Kameraden, ten einde een plaatsvervanger te vinden, die mijn werk wilde voort zetten.
Daar was redelijkwijze niet veel tegen in te brengen en bij rondvraag kwam er toch een flinke jongen, die zich aanbood mijn plaats te gaan bezetten en - dit tot zijn lof gezegd - dat ruim een jaar met ijver heeft volgehouden.
Het duurde nu niet lang of ik was in het Partijbestuur opgenomen. Mijn vriend van Reelde had mij voorgesteld en was blijkbaar tevreden dat ik zijn raad had opgevolgd. Nu, in het Partijbestuur vond ik overvloed van werk, zóó zelfs, dat bijna heel mijn leven opging in de Partij! De Partij zoog mij als het ware op! was mij alles! was mijn 'Zaak'. Heel mijn jong en vurig leven gaf ik aan en voor de 'Zaak'!
Daar was steeds zo machtig veel te doen en te organiseeren! Huishoudelijke en openbare vergaderingen. Boot, en propagandatochten, meetingen in de omstreken, Vlugschriften, Vakvereenigingen enz.
En men bedenke wel, dat in die dagen, alle werk voor de Zaak geheel belang[e]loos geschiedde, van betaling was dus geen sprake, wel integendeel! Het lidmaatschap en vooral dit van het Bestuur en de propagandisten, kostten offers. Offers zoowel zedelijk als finantieel. In het kort: Er waren toen nog geen haaien in de beweging, d.w.z: Er waren nog geen arrivisten!
Het was in die dagen, dat ik kennis maakte met hem, die later mijn beste, trouwste, ja ik mag zeggen mijn eenigste kameraad zou worden. Als het ware mijn Alter Ego!
Op vergaderingen en ook elders in het lokaal was mij de figuur van de 2de Partij secretaris opgevallen. 'Lambertus van Blokpoel' was zijn naam. Hij was iemand wiens leeftijd ik toen vaak probeerde te bepalen, doch kon er maar geen houvast aan krijgen. ... Oogenschijnlijk - ja vast - was hij nog jong, doch zijn gelaat - een gelaat dat ik nimmer vergeten zal! - weersprak deze jeugd. Zij die ooit in Brussel het standbeeld van 'Fr Anneessens' op de plaats van dien naam gezien hebben, kunnen zich er ongeveer een denkbeeld van vormen. Als van vader en zoon waren die gelaten een. Dit magere doorploegde gelaat, als het ware uit steen gehouwen, met de scherp sprekende oogen, die konden branden van heilig vuur. Die lange golvende haardos, gaven hem het uitzicht van een Apostel. Hij sprak, wanneer hij het woord nam, zeer langzaam als overwoog hij ieder woord, iedere zin, vooraleer hij deze over de dunne lippen liet gaan.
Doch wat hij ook zei, het was bijna altijd juist en gepast ... En wat méér was, hij bleek een man van de daad te zijn, d.w.z. nooit gaf hij een raad, of stelde hij iets voor, waarvoor hij zich zelf niet in de eerste plaats zou gegeven hebben!
Intusschen, hoewel ik in het partij-verband veel met hem in aanraking kwam, bestond er tusschen ons toch geen vriend- of innige kameraadschap. Dit lag in hoofdzaak aan ons beider karakter. Ik was wat afzijdig en nog te kort in de beweging. En het bleek mij, dat ook hij iemand was, die niet zoo gemakkelijk zijn vertrouwen en vriendschap wegschonk. Het toeval zou daar echter verandering, en ons beiden nader tot elkander brengen.
> terug naar uitgave |  |